Ode aan de Heknekker

Bron: www.dekelderklasse.nl

Ode aan de Heknekker

Ode aan de Heknekker

Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Deze week: een Ode aan Heknekker.

Ik vind mijn vriendin niet vaak onaantrekkelijk. Maar echt: dat meen ik. Tenzij ze ziek is, drie flessen wijn heeft opgezopen of een verkeerde mossel naar binnen heeft lopen werken, en ze moet vervolgens kotsen: dat vind ik echt smerig. Als ze zit te braken, de brokken uit d’r mond zit te baggeren en de bagger met spuug in de pot brokkelt . Ik kan veel hebben, maar dat gerochel en geproest, echt: dat niet. En dan dat gekletter van die harde brokken op ‘t glazuur van die arme pot. Gatverdamme. Vrouwen poepen niet, maar dit zouden ze ook af moeten schaffen. Man. Wat is dat smerig. En dan die lucht. Die zure fabrieksdamp die uit haar mond vlucht als ze zegt: ‘Schat, ik voel me niet zo lekker..’ No shit.

Het is niet eerlijk, dat weet ik; als m’n vriendin keurig op d’r knietjes aan het overgeven is, roep ik vanaf de bank Op een meter of 10 afstand of ’t met ‘r gaat, maar als een teamgenoot loopt te schieten met braaksel, ga ik kijken. Om ‘m uit te lachen, aan te moedigen, een foto te maken of ‘m een klein duwtje te geven zodat –ie effe naar z’n balans moet zoeken. M’n vriendin snapt het niet. Mijn teamgenoten wel. Want dit is niet alleen zure, maar ook pure romantiek.

Ik vind de kotser van het voetbalweekend een grote winnaar. Hij kiest en kotst voor het grote publiek, terwijl –ie ook rustig en veilig alleen had kunnen zijn met zijn vertrouwde mooie schone jongen met die witte of zwarte bril, hem innig omhelzend, warm thuis met ’t deurtje dicht en zijn knietjes op de vloerverwarming, wachtend tot er iemand in huis een nat washandje zou komen brengen voor zijn warme hoofdje. Niet de clubkotser. De clubkotser kiest ervoor om te kotsen in een pot zonder bril waarin de schaamharen van menig balzak nog drijven, met z’n handen leunend in ouwe urinedruppels en klonten gras. Dat is karakter. Dachten zijn teamgenoten dat ze hem op z’n slechtst hadden gezien? Hij bewijst het tegendeel en toont aan dat het erger kan. En dat hij wel degelijk kan zweten.

Daarom houd ik het meest van de teamkotser in de buitenlucht. De nekker die snapt dat bij zo’n moment ook de tegenstander toeschouwer mag zijn. Dion van Meel

Naar het gekots van een teamgenoot in een kleedkamer kan ik urenlang luisteren. Het geluid van een huig, schurend tegen het schimmelplafond van de toiletruimte, met die opgeluchte maar rochelende zucht van opluchting erachteraan. Kijken hiernaar zou ook prima een paar uur lukken, hardop lachend en kutopmerkingen makend. Het is dat die lucht met een mengeling van shoarmaboeren, bierscheten en het daarbij vrijgekomen braaksel van de clubkotser na een paar minuten niet meer te houden is en ieder naar buiten vlucht. Dan is het gek als ik blijf zitten.

Daarom houd ik het meest van de teamkotser in de buitenlucht. De nekker die snapt dat bij zo’n moment ook de tegenstander toeschouwer mag zijn. Altijd hoop ik daarbij op een hek om het veld. Geen bosjes, geen sloot, maar een hek. Een omheining. Een verdwaald reclamebord.

Want daaruit vloeit de Heknekker voort: de kotskanjer. De dan nog toekomstig braker die ineens van het veld sprint richting de bosjes, maar onverwachts oog in oog staat met de afrastering. Kort zie je dat dilemma: spring ik soepel over het ijzerwerk met het risico dat m’n half ingeslikte braaksel over m’n polyester en wangen rolt, om vervolgens in die bosjes te kruipen en daar rustig uit te braken? Of kots ik keurig over het reclamebord van Keurslager De HamLap en laat ik iedereen zonder schroom zien hoe leuk gisterenavond was?

De tweede keuze is altijd beter. Want onthoud: als je kotst op een voetbaldag, kots je voor heel het team. Voor de verdwaalde supporters en de tegenstander. Voor de verhalen. De vernedering. De lach. En dat beeld dat ons netvlies nooit meer zal verlaten. Dat beeld van een heknekker, al brakend over een hekje, die vervolgens op adem komt. Het beeld van dat gehang met het hoofd omlaag, turend naar wat –ie heeft geproduceerd. Dat gezucht. Gehoest. Geklaag. Dat wrijven in het haar en over het gezicht alsof –ie net een oorlog heeft uitgevochten. Dat zoeken naar de bidon. Het niet kunnen vinden van de bidon. Het schreeuwen naar zijn teamgenoten of ze een bidon hebben. Het zuchten. Die handjes op de knieën. Die laatste rochel. En als slotstuk het terug strompelen in het veld. Om daar nog even tot de rust in de weg te lopen als een vaatdoek met een wit gezicht, de damp van zijn grondpizza met brokken nog nastomend in de ochtendkoude achter een hek.

Een heknekker die zijn ziel, zaligheid en broodje knoflooksaus overgeeft aan een stukje grond achter een hek en kapot gaat is onvergetelijk. Het kost de kotser een enkeltje boetepot, maar het zien van een heknekker, een brokkenbraker, een teamkotser aan de rand van ons voetbalveld, dat is onbetaalbaar.

Ohja: schat, ik vind je prachtig.

Zo. Kan ik ook weer thuiskomen.

Alle Odes zijn te vinden op dionvanmeel.nl