Ode aan de Beker

Bron: www.dekelderklasse.nl

Ode aan de Beker

Ode aan de Beker

Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Deze week: een ode aan de beker.

Mannen, ik heb ons ingeschreven voor de beker. Sorry. Wie kan?

We moeten weer. Echt? Ja echt. Die eerste competitiewedstrijd is toch pas over een maand ofzo? Klopt. Maar omdat het de regelneef van jouw team wel zo leuk leek als zijn team mee zou doen voor de beker, ondanks dat jullie allemaal dachten dat jullie toch echt duidelijk met elkaar in die laatste derde helft van het jaar hadden afgesproken om die beker dit jaar over te slaan omdat jullie in voorgaande jaren altijd moeite hadden om voor die eerste drie wedstrijden elf man bij elkaar te sprokkelen, jullie die eerste keer samen toch echt beter zouden kunnen gebruiken om buiten het veld te vragen waar jullie tijdens de zomerstop met jullie klamme ballen op het strand hebben doorgebracht en jullie nog geen idee hebben wat ieders positie op het veld moet worden, heeft hij jullie gewoon ingeschreven. Omdat –ie na die derde helft niet meer zeker wist of jullie dat wel echt zo hadden afgesproken. Dat laat -ie even via de app weten.

Nu moet je spelen voor de beker. Die felbegeerde beker. Die prijs der prijzen. Die cup met de grote oren: de Districtsbeker. Een kelderklassecup waarvan ik ieder jaar meer betwijfel of –ie wel bestaat. Ik heb ‘m namelijk nog nooit gezien. Hoe langer ik aan die beker denk, hoe meer vragen opborrelen: is ’t ook echt een cup of zo’n nietig bekertje? Is ’t een wisselbeker of mogen we ‘m gewoon volzeiken? Kúnnen we ‘m volzeiken of heeft –ie een deksel? Zo niet: heeft –ie dan ooit een deksel gehad en is die ooit al een keer kwijtgeraakt door een kampioen op een platte kar in – ik noem maar wat – Rectum? En is Rectum wel in mijn district? Heeft die beker grote oren of nog slechts één oor? Is ’t trouwens wel een beker, of slechts een oude vettige snackschaal met aan de zijkant door een dyslect gegraveerd: vor du distriktscamppieon? En krijgen we er medailles bij? En een vaantje? En een volle schaal warme KNVBitterballen?

Zoveel vragen, zoveel onwetendheid. En dan heb ik nog niet de vragen gesteld over de regels in die bekerwedstrijden zelf. Over de verlenging, pingels, het doelsaldo en partijdige scheidsrechters.

Het is die zweem van mysterie die om de beker hangt, die vragen, onduidelijkheden en spanningen die de beker zo mooi maken. De beker is dat mysterieuze meisje aan de andere kant van de bar dat je iedere zaterdag ziet. Dat meisje waar je mooie verhalen over hebt gehoord, maar dat volgens jou altijd onbereikbaar zal zijn. Omdat ze simpelweg te mooi is. Te lief. Te slim. Te ver weg, dus. Maar zaterdag na zaterdag kijkt ze tóch steeds vaker jouw kant op. Iedere keer als ze kijkt, kijk jij over je eigen schouder, of ze niet misschien naar iemand achter jou kijkt. Maar echt: ze kijkt naar jou. Op een zaterdag doet ze ’t weer. Je wijst naar jezelf en kijkt haar vragend aan: bedoel je mij? Zou het echt? Je denkt dat ze knikt, raapt al je moed bij elkaar, stapt van je kruk, flikkert op de grond omdat je net drie La Chouffe hebt gedronken in het tempo van drie pils, staat op, stapt op haar af en spreekt haar aan.

‘Keek je naar mij? Ik wel naar jou. Ik vind je mooi.’

Terwijl zij naar jou kijkt, gooi je alles op tafel. Je hele gevoel. Je familie. Je hond. Je irritante zus. Je gebrek aan seks en die berg haar op je rug. Je penis. Je hand gaat op haar heup, je mond richting haar lippen. Ze reageert. Ze pakt je bij je haar. Haar mond gaat naar jouw oor. Hier houd je van. Je hebt het niet meer. Nu gaat ze zeggen dat ze met je mee wil naar huis. Dit is het moment. Tot ze zegt:

‘Jouw zus, valt zij op vrouwen? Ik zou haar nummer graag willen.’

Bam. Halve finale. Verlenging. Strafschoppen. Alles gegeven. En toch uitgeschakeld. Met lege handen. Dat is de beker. Met zijn verdomde hoop en dromen. Zijn spanning en teleurstelling. En zijn keiharde realiteit.

Maar hé, wat maakt het uit. Nu je er toch bent, je de afspraken in de komende drie weekenden hebt afgezegd, je toch een keer moet beginnen en je team anders een boete moet betalen of de wedstrijd moet verzetten naar een doordeweekse avond, waar je dus helemáál geen zin in hebt: ga ervoor. Omarm die beker. Die onbekende beker. Zoek je schoenen op, tape ze vast aan je enkels en raak die bal weer eens. Strijd zelfs tot bloedens toe. Schiet, schaaf, zaag, scheld en schreeuw als vanouds.

Vecht drie wedstrijden lang voor die overwinning. Win of verlies, maar juich na de derde pot sowieso, samen met je tegenstander. Ren met z’n allen juichend over het veld met jullie armen de lucht in en zing springend: ‘Wij gaan Europa in’. Klim in de hekken en spring in de sloot. Douche met je kleren aan en zuip hard in de kantine. Iedereen zal weten dat jullie allemaal iets gewonnen hebben.

De één een ronde verder, de ander een weekend vrij.