Fuck de positiespelletjes, het is het partijtje dat de training zo mooi maakt

Bron: www.dekelderklasse.nl

Fuck de positiespelletjes, het is het partijtje dat de training zo mooi maakt

Fuck de positiespelletjes, het is het partijtje dat de training zo mooi maakt

Eerst effe wat anders, hé: die positiespelletjes. Of ‘pass-trap-vormen’. Wat is dat met trainers, joh. Dat we dat altijd moeten doen. Alleen al het woord: positiespelletjes. Spelletjes? Spelletjes horen leuk te zijn. Speels. Met veel gelach. Een positiespel is geen spel. Het is in een rijtje staan bij een pylonnetje, bijpraten met een teamgenoot als de trainer uitlegt wat de bedoeling is, wachten tot de bal komt en dan geen idee hebben wat de bedoeling is. En maar hopen dat de bal dan naar de juiste pion wordt gespeeld. Of überhaupt naar een pion wordt gespeeld. Of überhaupt wordt gespeeld. Michels en Coerver hadden vast een idee zitten achter al dat kappen en draaien in positie, maar ik vind er geen kut aan. Nooit gevonden.

Positiespelletjes zijn eigenlijk alleen maar leuk als het fout gaat. Niet één keer, maar zeker zo’n acht keer. Dat de trainer het spel uitlegt, de voorste speler – dat is die positie die ondertussen al vijf keer door verschillende spelers is ingevuld omdat niemand de voorste man wil zijn­ – moet beginnen en de bal naar de verkeerde speelt. Of te zacht. Of te hard. Of te scheef. Dat alles weer opnieuw moet beginnen. Dat de trainer zucht. Met moeite alles opnieuw uitgelegd krijgt, maar niet de didactische kwaliteiten bezit om het spel soepel te laten verlopen, het ditmaal maar zélf voordoet maar de verkeerde inspeelt, zijn excuses aanbiedt, de bal gaat halen en het opnieuw probeert. En dat, als het dan eindelijk lukt, datzelfde spel duizelingwekkend lang blijft duren. Inspelen, kaatsen, doorlopen, inspelen, kaatsen, doorlopen… En dat de trainer ondertussen aan de zijkant met z’n armen over elkaar staat te kijken. Omdat het zo goed gaat. En na een kwartier schreeuwt dat de bal nu moet worden rondgespeeld tegen de klok in. En dat het dan wéér fout gaat. Keer op keer. Dat.

Het beste slechte positiespel is als een eindeloze slapstickfilm.

Maar een goed positiespel, een positiespel waarin niks gebeurt en alles veel te keurig op één tempo gaat, is niet leuk. En als een trainer niet kan verkondigen waarom we dit in godesnaam aan het doen zijn­, wat is de meeste gevallen zo is aangezien in een positiespel de gedachte van een bepaalde tactiek moet zitten en wij buiten de tactiek van zorgen dat er in het weekend elf man op het veld staat nog nooit een tactiek hebben gebruikt, totaal niet nuttig.

Wij trainen niet om bij een pionnetje te gaan staan en de bal om de minuut te kaatsen. Oké, we maken er effe de tijd mee vol. Zodat de training toch nog enigszins lijkt op iets van betekenis in het woord ‘training’. Maar al aanklotend, wachten we eigenlijk alleen maar op dátgene waar we allen voor gekomen zijn: het partijtje. Hét onderdeel van de training dat het ware voetbal is. De enige en mooiste reden dat we ooit op voetbal zijn gegaan.

Het is het partijtje dat voetbal zo mooi maakt. Dat partijtje aan het eind van de training waarbij je het liefst 4 tegen 4 speelt, want dan is het veld niet zo groot. Dat partijtje waarbij altijd dezelfde speler als laatste wordt gekozen. Omdat -ie een lul is. Of lelijk. Of gewoon heel slecht. Dat partijtje waarin je het liefst gelijke teams hebt, maar er altijd één speler bij is die het moet verkloten omdat –ie later aan komt rennen op de training omdat –ie bijvoorbeeld zit te kakken in de kleedkamer als de materiaalman de kleedkamerdeur op slot doet en hij dus heel de training opgesloten zit, tot­ – toevallig – dat ene partijtje, waardoor je dus met oneven bent en hem een lul vindt. Dat partijtje waarin er altijd wel een enkel dubbel gaat of een kruisbandje scheurt, waardoor iemand geblesseerd uitvalt en die speler dus óók een lul is, vanwege – juist­ – dat oneven aantal. Zo’n partij waarbij je hoopt dat de tegenstander de stinkhesjes krijgt. En de dikste het kleinste hesje moet dragen waardoor z’n draaicirkel nog kleiner wordt. En de slechtste de beste kan lijken. Zo’n partij waarin je hoopt dat je beste maat je tegenstander is, waardoor je weer eens bij kunt kletsen. Zo’n partij waarin iedereen voor het doeltje van anderhalve meter breed blijft hangen óf niet meeverdedigt en er altijd wel iemand is die de bal keihard in de noten krijgt omdat –ie vertikt weg te stappen. Zo’n partij waarin iedere bal die naast gaat niet wordt gehaald, waardoor iedere partij vijf minuten stilligt omdat er geen ballen meer zijn, wat goed uitkomt want we hadden het net over je werk. Zo’n partij waarbij er altijd wel een ruzietje ontstaat. Een elleboogje wordt geplaatst. Een zaagje wordt gedaan. Én een partij die altijd afsluit met een winnend doelpunt omdat niemand de stand heeft bijgehouden maar iedereen weet dat het inmiddels 11-3 is, waardoor het beste team alsnog de pionnen en doeltjes moet opruimen of moet gaan staan voor Kontje Knal.

Zo’n partij. Zo’n partijtje. Daar doen we het voor. Daar leven we voor. Daar komen we voor naar een training. Niet om serieus te passen en kaatsen, maar om lachend te rammen, zagen en soleren.

Sorry Rinus, sorry Wiel: jullie tijd is hier voorbij. Wij Kelderklassers houden van partij.

Foto: The Telegraph